UBAKoninklijke Unie van de Belgische Zendamateurs vzw

slideshow 1

Photo: Couloir

De basisvergunning: inleiding en leerstof

download hier de PDF versie PDF (66.3 KB) download hier de Duitstalige PDF versie PDF (116.07 KB)

Inleiding

De Basisvergunning voor Radioamateur kadert in een geheel van twee examens die toelating geven tot het gebruik van de frequentiebanden toegewezen aan de radioamateurdienst.

Alle toekomstige radioamateurs moeten tonen dat ze een zekere graad van bekwaamheid en kennis hebben als voorwaarde om een dergelijke radioamateurvergunning te kunnen krijgen.

De Basisvergunning is de instaplicentie naar het radioamateurisme. Ze is bedoeld om kandidaten op een boeiende maar eenvoudige manier kennis te laten maken met de hobby mits het bewijs te leveren van een minimum aan kennis en praktijk.

Dit programma specificeert de vereisten voor het eerste deel in de tweeledige structuur waarvan de Basisvergunning en de HAREC-Vergunning deel uitmaken.

Een kandidaat radioamateur hoeft niet noodzakelijk eerst een Basisvergunning te bezitten om toegelaten te worden tot het examen voor de HAREC-Vergunning.

De vereiste kennis voor het bekomen van beide vergunningen is zo dat ze in de grootst mogelijke mate overeenstemt met de vereisten voor equivalente vergunningen in andere landen, en dit in het kader van de CEPT. Dit heeft als bedoeling de reciprociteit tussen verschillende landen te bekomen.

Het programma

Het programma geeft weer wat er dient gekend en welke ervaring er dient voorhanden te zijn om de Basisvergunning te kunnen verkrijgen.

Het programma staat er bovendien borg voor dat een minimum niveau van kennis en praktijk op het gebied van radiocommunicatie aanwezig is opdat een operator met een vergunning op een veilige manier en volgens de gangbare regels verantwoorde manier op de radioamateurbanden zou werken.

In het programma worden de belangrijkste studiepunten opgesomd onder Doelstellingen (rechter kolom in dit programmaboekje). [zie PDF versie].

De woorden "weten (of kennen)" en "begrijpen (of kunnen gebruiken)" worden gebruikt om verschillende niveaus van kennis aan te duiden.

Weten (ook kennen) betekent dat iets wordt herkend en meteen kan worden toegepast op een vraag of een situatie. Het is niet nodig om het hoe en waarom ervan te kennen, noch de diepere achtergrond van de toepassing. We gaan ervan uit dat de basisbegrippen en de achtergrond in de opleiding aan bod komen, al was het maar om het makkelijker te onthouden en de juistheid ervan te aanvaarden. Deze aanvullende materie (het hoe en het waarom) is in elk geval geen examenstof.
Een voorbeeld hiervan is doelstelling 3b.1 waarbij de formule P=V x I gekend moet zijn, evenals wat de symbolen betekenen. Er moet ook een berekening kunnen worden uitgevoerd waarbij aan de hand van twee gekende elementen de derde (onbekende) wordt berekend. Een rekenmachine is daarbij niet nodig, op het examen zullen steeds makkelijke getallen worden gebruikt, en is de rekenmachine van de computer ter beschikking. Een ander voorbeeld is doelstelling 1a.1. De kandidaat moet weten dat het radioamateurisme geen commercieel karakter heeft, zonder het waarom hiervan te kennen.

Begrijpen (ook kunnen gebruiken) vereist dan weer wat meer gedetailleerde kennis van het onderwerp, inzien waarom iets zo is en inzien in hoeverre (waar en hoe) dit relevant en toepasbaar is.
Dit is doorgaans het punt waar een kandidaat situaties moet inschatten of een vaardigheid moet toepassen op een brede waaier van omstandigheden. 4b.6 heeft betrekking op over-modulatie, waarbij de kandidaat de oorzaak en het gevolg van dit fenomeen moet aanvoelen om in te zien dat de operator verantwoordelijk is om stappen te ondernemen om deze problemen te vermijden. In doelstelling 9c.1, dat gaat over rondslingerende bedrading, kan de student in een aantal situaties komen, waarbij hij en in elk van deze gevallen de basisregel moet kunnen toepassen. Hierbij is het nodig om de veiligheid te kunnen analyseren, waarvoor het nodig is te begrijpen hoe problemen ontstaan en welke risico's ermee gepaard gaan.

Het leren, de training

Aan de erkende radioamateurverenigingen wordt gevraagd gestructureerde cursussen te organiseren over de materie opgenomen in het programma.

Het volgen van de cursus is niet verplicht om deel te nemen aan de praktische of de theoretische proef.

De cursus dient zo opgevat dat bij het begin van de cursus geen voorkennis is vereist.

De cursus bestaat uit een reeks lessen en praktijkoefeningen die samen een totaal van minimum 10 u beslaan.

De organisatoren van deze cursussen dienen een cursusboek ter beschikking te stellen, dat alle punten van het programma bevat, met een duidelijke aanduiding van wat te weten is en wat te begrijpen is. De cursus zal alle punten uit het programma in detail uitleggen en zal minstens 40 gedrukte A4 pagina's (als referentie: lettertype Times New Roman, grootte: 11) omvatten, en goedgekeurd worden door het BIPT.

De theoretische en praktische lessen worden gegeven door gelicentieerde radioamateurs, die houders zijn van de A-vergunning, en minstens 3 jaar een A- of B-vergunning hebben. De identiteit van de lesgevers wordt aan het BIPT opgegeven door de erkende verenigingen.
(aangepast door BIPT op 9 juli 2004).

De erkende verenigingen zullen alle lessenreeksen minstens 1 maand op voorhand ter kennis brengen aan het BIPT, samen met het gedetailleerde lessenrooster.

De praktische proef

Op het einde van de lessenreeks zal een praktische proef worden ingericht. Dit gebeurt in het kader van de lessenreeksen georganiseerd door de erkende radioamateurvereniging.

Tijdens de praktische proef, zoals verduidelijkt in hoofdstuk 8 van het programma, moet de kandidaat tonen dat hij een zender/ontvanger kan aansluiten en bedienen, alsook dat hij op een correcte manier contacten kan maken op de banden.

Voor het beoordelen van de praktische proef dienen minstens 3 erkende examinatoren aanwezig te zijn. De lesgever(s) kan (kunnen) hiervan deel uitmaken.

Erkende examinatoren zijn radioamateurs met een A-vergunning die minstens gedurende 3 jaar een A- of B-vergunning hebben, en waarvan de identiteit is opgegeven en aanvaard door het BIPT. (aangepast door BIPT op 9 juli 2004).

De organisatoren van de praktische proef dienen ervoor te zorgen dat de nodige toestellen, antennes en apparatuur voorhanden zijn om de proeven uit te voeren.

De drie examinatoren zullen een attest tekenen waarbij ze verklaren dat de kandidaat in een praktische proef blijk gegeven heeft van voldoende praktische en operationele kennis om zonder gevaar en volgens de gangbare regels een radioamateurstation te bedienen.

Het slagen in een praktische test georganiseerd in hetzelfde kader door dezelfde verenigingen is een toelatingsvoorwaarde om de theoretische proef af te leggen bij het BIPT.

Er is geen beperking gesteld aan het aantal malen dat een kandidaat de praktische proef mag afleggen.

De theoretische proef

Er is een minimum leeftijd van 13 jaar voor het afleggen van de proeven.

Alleen een kandidaat die een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn voor de praktische proef, worden toegelaten voor de theoretische proef die wordt georganiseerd door het BIPT.

De theoretische proef bestaat uit een reeks van 25 meerkeuzevragen, waarbij telkens vier mogelijke antwoorden worden gegeven. Deze vragen handelen alleen over punten opgenomen in het programma.

De kandidaat zal een zekere percentage van de vragen correct beantwoord hebben om te slagen.

De Leerstof

1. Radioamateurisme

1a Aard van het Radioamateurisme

1a1 Weten dat de radioamateurvergunning als doel stelt zichzelf te bekwamen in de radiocommunicatie en radiotechniek en dat deze niet van commerciële aard is.

2. Voorwaarden gesteld aan de vergunning

2a. Soorten radioamateurvergunningen

2a1 De verschillende klassen Belgische vergunningen kennen.
Weten dat er vergunningen bestaan van een hogere klasse die meer mogelijkheden bieden en toestaan om zelf apparatuur te bouwen of aan te passen.
Weten dat vele landen op dit ogenblik de Belgische Basisvergunning niet erkennen.

2b. Opbouw van roepnamen

2b1 Weten hoe de roepnamen in België zijn opgebouwd.

2c. Voorwaarden en bepalingen van de vergunning. De te kennen materie is vermeld onder Doel van het examen

2c1 Weten hoe een station zich dient te identificeren.
2c2 Weten dat enkel andere radioamateurstations mogen worden gecontacteerd.
2c3 Weten dat geheime codes, die alleen door de bestemmeling kunnen ontcijferd worden, verboden zijn.
2c4 Weten dat omroepuitzendingen verboden zijn.
2c5 Weten dat muziekprogramma's uitzenden verboden is.
2c6 Weten dat enkel de houder van de vergunning het station mag bedienen. Weten dat een andere vergunde radioamateur ook het station mag bedienen.
2c7 Weten dat de vergunninghouder het BIPT moet verwittigen bij adresverandering.
2c8 Weten dat functionarissen van het BIPT het recht hebben om het station te bezoeken en te inspecteren.
2c9 Weten dat het BIPT het recht heeft om beperkingen op te leggen of het station volledig te sluiten.
2c10 Weten dat er een logboek moet worden bijgehouden en weten welke informatie hierin verplicht moet worden genoteerd.
Weten in welke vorm het logboek mag worden bijgehouden.
Weten hoe lang het logboek bewaard moet worden.
2c11 Weten en begrijpen wat er in de tabel met toegelaten frequenties, transmissiemodes en zendvermogen staat.

3. Technische Basiskennis

3a Meeteenheden en hun voorvoegsels

3a1 De eenheid van spanning, van stroom, van vermogen en van weerstand kennen, alsook hun afkortingen.
Opmerking: de voorvoegsels milli, kilo en mega dienen worden gekend.

3b Eenvoudige elektrische schakelingen

3b1 Het verband kennen tussen spanning, stroom en vermogen (nl. de formules: P=UxI, I=P/U, U=P/I). Deze formules kunnen gebruiken.
3b2 Weten dat weerstand zich verzet tegen het vloeien van stroom.
3b3 Het verband kennen tussen spanning, stroom en weerstand (nl. de formules: U=IxR, I=U/R, R=U/I). Deze formules kunnen gebruiken.
3b4 Weten dat een batterij een spanning heeft tussen de klemmen en dat er een schakeling dient verbonden aan deze klemmen om stroom te laten vloeien.
3b5 Weten dat de polariteit van een batterij onbelangrijk is om een gloeilamp te laten branden maar dat elektronische schakelingen beschadigd kunnen worden door een verkeerde polariteit.
3b6 De betekenis van de afkortingen AC en DC kennen.
3b7 De symbolen her kennen in Tabel 1 (achteraan in programma).

3c Netspanningsfrequentie, audio- en RF-frequenties.

3c1 De eenheid van frequentie kennen, alsook de betekenis van de afkortingen RF en AF.
De grafische voorstelling van een sinusoïdale golf her kennen en weten dat deze opgewekt worden door oscillatoren.
Weten dat de frequentie van het lichtnet 50Hz is.
Weten dat de frequentie van het menselijk gehoor strekt van 100 Hz tot 15 kHz.
Weten dat de frequentieband voor audiocommunicatie zich uitstrekt van 300 Hz tot 3 kHz.
De HF- VHF- en UHF-frequentiebanden kennen.
3c2 Weten dat frequentiebanden toegekend zijn aan specifieke diensten zoals omroep, luchtvaart, zeevaart, radioamateurs.
3c3 Het verband kennen tussen frequentie en golflengte.
(formules: f (MHz) = 300 / l (m) ou l (m) = 300 / f (MHz)).

4 Zenders en Ontvangers

4a Eenvoudig blokschema van een zender

4a1 Het kennen van de onderdelen in het blokschema van een zender alsook hoe ze verbonden zijn: microfoon, microfoonversterker, frequentiegenerator, modulator, RF-vermogenversterker, transmissielijn en antenne.

4b Technische vereisten van zenders

4b1 Weten dat de frequentiegenerator (oscillator) van een zender bepaalt op welke frequentie de zender werkt.
Weten dat door deze verkeerd in te stellen, de zender buiten de toegewezen banden kan werken en aldus andere gebruikers kan storen.
4b2 Weten dat een RF draaggolf gemoduleerd wordt door een audio- of data-signaal in de modulator.
Weten dat AM-modulatie gebeurt door het variëren van de amplitude van de draaggolf en FM-modulatie door het variëren van de frequentie van de draaggolf.
Weten dat spraak kan worden overgedragen in AM/SSB of FM, en dat data worden overgedragen door tonen te genereren d.m.v. een modem.
4b3 Her kennen op een tekening van een draaggolf, van een amplitude-gemoduleerd signaal, van een frequentie-gemoduleerd signaal en van CW-signalen. * wat een draaggolf, een audio-golf en een gemoduleerde golf zijn.
4b4 Weten dat de vermogensversterking plaats vindt in de eindtrap van de zender.
4b5 Weten dat de eindtrap moet worden aangesloten op een correct aangepaste antenne, en dat het gebruik van een verkeerde antenne de zender kan beschadigen.
4b6 Weten dat overmodulatie het amplitude-gemoduleerd signaal vervormt en interferentie veroorzaakt op nabijgelegen frequenties.
Weten dat bij frequentiemodulatie een te grote frequentiezwaai interferentie veroorzaakt op nabijgelegen frequenties.
Weten dat de microfoonversterking goed moet ingesteld zijn (indien van toepassing).

4c Eenvoudig blokschema van een ontvanger

4c1 Het kennen van de onderdelen in het blokschema van een ontvanger alsook hoe ze verbonden zijn: antenne, transmissielijn, afstemming en RF-versterking, detectie of demodulatie, audioversterking en luidspreker of hoofdtelefoon.

4d Technische vereisten van ontvangers

4d1 Weten dat het afstemmen van een ontvanger gebeurt in de ingangstrappen van de ontvanger.
4d2 Weten dat de audio-versterking gebeurt in het uitgangstrap van de ontvanger, en dat detectie of demodulatie (terugwinnen van het originele modulerende signaal) gebeurt tussen de ingangs- en de uitgangstrap.

5. Transmissielijn en antenne

5a Transmissielijn

5a1 Weten welke kabel geschikt is voor het transport van RF-signalen en weten dat coaxiaalkabel het meest gebruikt wordt wegens zijn afschermende eigenschappen.
5a2 Weten dat RF-connectoren van het juiste type moeten zijn, en dat de afscherming van de kabel goed moet worden aangesloten om kabellekken (naar binnen of naar buiten) te voorkomen.
Her kennen van BNC- en PL259-connectoren.

5b Soorten antennes

5b1 Weten dat een antenne dient om elektrische signalen om te zetten in radiogolven en omgekeerd, en dat de polarisatie van de radiogolf overeenkomt met richting van de antenne: een horizontal geplaatste antenne genereert horizontaal gepolariseerde golven.
5b2 Her kennen van de λ/2-dipool, λ/4-ground plane, yagi, eind-gevoede langedraad-antenne en 5/8 λ antenne.
Weten dat de afmetingen van HF- en VHF-antennes verschillend zijn omdat deze afhankelijk zijn van de golflengte, terwijl ze nochtans volgens dezelfde principes werken.
Weten dat de λ/2-dipool fysisch ongeveer een halve golflengte lang is op de frequentie van het signaal.

5c Enkele principes betreffende antennes

5c1 Weten dat een λ/2 verticale antenne, een ground-plane antenne en een 5/8 λ antenne omnidirectioneel zijn.
5c2 Weten dat een Yagi een richtantenne is en dat de winst het gevolg is van het bundelen van stralen.
5c3 Weten dat EUV (ERP) het product is van vermogen aan de antenne en antennewinst.
5c4 Weten dat een antennesysteem moet geschikt zijn voor de frequentie van het uit te zenden signaal.
Weten dat als het antennesysteem niet geschikt is voor de gebruikte frequentie, het niet zal aangepast zijn aan de zender en de antenne dus niet efficiënt zal werken.
5c5 Weten dat op de HF-banden, wanneer een antenne niet gebouwd is voor de frequentie waarop ze wordt gebruikt, een antenne-afstemeenheid (of antenne-koppelaar of ATU) het mogelijk maakt dat de zender zijn vermogen aflevert aan het antennesysteem.

5d Symmetrische antennes

5d1 Weten wat het verschil is tussen symmetrische en asymmetrische antennes en dat je een balun moet gebruiken als je een HF-dipool aansluit op coaxiale kabel (die een asymmetrische kabel is).

5e Staande Golf Verhouding (SGV) of Standing Wave Ratio (SWR)

5e1 Weten dat een SWR-meter aanduidt of een antennesysteem aangepast is aan de zender en zo een minimum aan vermogen reflecteert.
5e2 Weten dat een hoge SWR-waarde, gemeten aan de zender, te wijten is aan een probleem met de antenne of de kabel en niet aan de zender.
Zie ook het verband met 4b.5.

5f Fictieve antennes (dummy load)

5f1 Weten dat een fictieve antenne (dummy load) een afgeschermde weerstand is, waarbij, indien deze verbonden is in plaats van een antennesysteem, de zender kan werken zonder een signaal uit te zenden.

6. Voortplanting van radiogolven

6a Principes i.v.m. voortplanting van radiogolven

6a1 Weten dat radiogolven zich rechtlijnig voortplanten, tenzij ze afgebogen of weerkaatst worden.
6a2 Weten dat radiogolven verzwakken wanneer ze zich voortplanten.
6a3 Weten dat voor de VHF en UHF banden, heuvels schaduwzones creëren en dat golven zwakker worden wanneer gebouwen binnendringen. Glazen ramen laten radiogolven door.
6a4 Weten dat de overbrugbare afstand op VHF/UHF afhangt van de hoogte van de antenne, van het onbelemmerde zicht tussen de antennes, en van het vermogen van de zender.
Weten dat het beter is de antennes hoger te plaatsen dan met meer vermogen te zenden, omdat dit zowel bij ontvangst als bij zenden een verbetering oplevert. Buitenantennes werken beter dan binnenantennes.
6a5 Weten dat het bereik voor VHF/UHF vermindert met stijgende frequentie en dat meestal VHF/UHF golven niet veel verder reiken dan de optische horizon.

6b De Ionosfeer

6b1 Weten dat de ionosfeer bestaat uit geïoniseerde (gas)lagen op een hoogte van 70 tot 400 km.
6b2 Weten dat op HF de meeste communicatie gebeurt door reflectie van de golven in de ionosfeer.
Weten dat op HF wereldwijde voortplanting van radiogolven mogelijk is, afhankelijk van hoe goed de ionosfeer de golven terugkaatst naar de aarde.
Weten dat dit afhankelijk is van de frequentie, van waar men zich bevindt in de zonnevlekkencyclus, van het seizoen en het uur van de dag.

7. EMC (Elektromagnetische Compatibiliteit)

7a Basis van Elektromagnetische Compatibiliteit

7a1 Weten dat elektromagnetische compatibiliteit (EMC) staat voor "het vermijden van storingen tussen allerlei elektronische apparaten".
7a2 Weten dat radiozenders storingen kunnen veroorzaken aan elektronische apparaten en radiotoestellen in de buurt.
7a3 Weten dat ontvangers soms last hebben van lokale stoorbronnen.
7a4 Weten dat storingen kunnen ontstaan doordat radiogolven opgevangen worden door geleiders die niet als antennes zijn voorbestemd (bv. elektrisch net, TV-antennekabel, telefoonkabel, luidsprekerkabel enz). Op VHF/UHF kan directe instraling in het apparaat ook storingen veroorzaken.

7b Opbouw van het station volgens EMC-richtlijnen

7b1 Weten dat de kans tot EMC-problemen kunnen worden verminderd door de antennes zo ver mogelijk van de huizen en zo hoog mogelijk te plaatsen en door op HF symmetrische antennes te gebruiken.
Weten dat voor HF horizontaal opgestelde dipolen doorgaans minder problemen veroorzaken en dat een eind-gevoede langedraad-antenne meer kans geeft tot EMC problemen.
Weten dat informatie beschikbaar is bij verschillende bronnen over hoe interferentie te vermijden door de meest geschikte antenne te kiezen alsook ze op de meest geschikte manier op te stellen.
7b2 Weten dat hoe groter het uitgezonden vermogen van de zender is, hoe groter de kans op storingen.
Weten dat sommige transmissiemodes meer kans geven op EMC-problemen met TV, radio en telefoon.
Weten dat SSB hier laag scoort en dat FM, CW (Morse) en sommige digitale modes veel beter scoren.

7c Ontstoren van radio-ontvangst en andere apparaten. Filter technieken

7c1 Weten dat "immuniteit" betekent dat een apparaat correct werkt in de nabijheid van sterke RF-signalen.
Weten dat je de immuniteit kan verhogen door de juiste smoorspoelen en/of filters aan te brengen in de netkabel of de antennekabel.
Weten dat deze filters zo dicht mogelijk bij het toestel moeten worden geplaatst.
7c2 Weten dat alles wat aan het lichtnet wordt verbonden, hiervoor geschikt moet zijn.
Weten dat zelfbouw schakelingen (buiten ferriet-kernen) een mogelijk gevaar zijn.
Weten dat informatie beschikbaar is via verschillende bronnen over aankoop, zelfbouw en installatie van smoorspoelen en filters.
7c3 Weten dat in een radiostation de RF-aarding dient om een efficiënte terugweg voor HF-stromen naar de aarde te voorzien, dit om te verhinderen dat deze RF stromen in andere elektronische apparatuur zouden terecht komen, wat storingen kan veroorzaken.

7d Sociale gevolgen van interferentie (storing)

7d1 Weten dat EMC-problemen tot discussies met de buren kan leiden.
Inzien dat diplomatiek gewenst is en dat het BIPT advies kan geven.

8 Bediening en procedures

8a Procedures

8a1 Begrijpen waarom je eerst moet luisteren en vragen of de frequentie vrij is, alvorens aan te roepen.
8a2 Weten hoe 'CQ' te roepen.
8a3 Weten waarom je de aanroepfrequentie moet vrij maken op VHF/UHF eens de verbinding is gelegd.
8a4 Het Internationaal Fonetisch Alfabet kennen.

8b Gebruik van omzetters (repeaters)

8b1 Weten dat omzetters (repeaters) in de eerste plaats bedoeld zijn om het bereik van mobiele stations te vergroten.
Weten hoe een omzetter (repeater) te gebruiken en begrijpen waarom een Toegangstoon (1750 Hz) of CTCSS en een frequentieshift (repeatershift) nodig zijn.

8c Bandplan

8c1 Weten waarom een bandplan wordt gebruikt.
Een bandplan kunnen lezen en correct interpreteren.

8d Aansluiten van de microfoon en andere geluidsbronnen aan de zender

8d1 Weten dat indien een ander toestel dan de microfoon aan de zender wordt aangesloten, de werking van de PTT-lijn dient nagezien, en dat het audio-niveau correct dient afgesteld.

8e Bekwaamheid in het maken van radioverbindingen (Dit deel van het programma wordt uitgevoerd als praktische proef onder toezicht van de officiële examinatoren en maakt deel uit van het examen)

8e1 Demonstreren van het afstemmen op een FM spraaksignaal of datasignaal met een VHF/UHF-transceiver.
Aflezen van de signaalsterkte-meter (S-meter) indien van toepassing.
8e2 Demonstreren van het correct gebruik van een VHF zender/ontvanger in simplex mode.
Opmerking: gebruikte regelingen zijn frequentie-afstemming, squelch en audio-volume.
De betekenis van de uitgewisselde rapporten tijdens een verbinding verstaan.
Een simplex verbinding maken en rapporten uitwisselen.
8e3 Demonstreren, aan de hand van een HF-zender-ontvanger, hoe op een correcte manier een SSB- en een morse-signal wordt afgestemd.
Aflezen van de S-meter.
8e4 Demonstreren van het correcte gebruik van een HF-transceiver bij een SSB-verbinding.
Opmerking: gebruikte regelingen zijn afstemknop, RIT (clarifier), audio-volume, RF-gain, microfoonversterking en antennetuner (ATU).
Een SSB verbinding maken op HF en rapporten uitwisselen.
8e5 Demonstreren van het "CQ" roepen op VHF/UHF, een verbinding maken en naar een andere frequentie gaan (QSY) om de aanroepfrequentie vrij te maken.

8f Aansluiten van een zender/ontvanger (Dit deel van de syllabus wordt uitgevoerd als praktische proef onder toezicht van de officiële examinatoren en kan het onderwerp zijn van een trainingscursus.)

8f1 Demonstreren hoe een zender/ontvanger aan te sluiten aan de voeding, en aan het antennesysteem.
8f2 Demonstreren dat, voor een l /2 dipool met aanpasbare elementen, de SWR varieert als de lengte van de elementen varieert. Pas de dipool aan voor de laagste SWR.
Opmerking: de elementen mogen niet worden aangeraakt terwijl er gezonden wordt. De juiste procedure zal worden getoond.

9. Veiligheid

9a Bronnen van gevaar: netspanning, voedingen en batterijen van hoge capaciteit

9a1 Weten dat hoge spanningen een gevaar voor elektrocutie inhouden en hoge stromen brand of oververhitting kunnen veroorzaken.
9a2 Weten waarom toestellen op het lichtnet een goede veiligheidsaarding nodig hebben.
9a3. Weten dat alle elektrische apparaten dienen uitgerust te zijn met een zekering.
9a4 Weten dat men enkel mag werken aan een apparaat wanneer de stekker van het netsnoer is uitgetrokken.
9a5 Weten hoe een driedraad netstekker met aarding dient aangesloten.
9a6 Begrijpen waarom het noodzakelijk is een duidelijk aangeduide schakelaar te hebben om alle apparatuur uit te schakelen in geval van gevaar.

9b Te ondernemen stappen en te vermijden zaken bij een ongeval

9ba Weten dat, in geval van een ongeluk met de elektriciteit, eerst de spanning moet worden uitgeschakeld.
Weten dat het slachtoffer niet mag worden aangeraakt zonder eerst de spanning uit te schakelen.

9c Opbouw van het station en netheid

9c1 Weten waarom rondslingerende draden gevaarlijk zijn: men kan er over struikelen en de isolatie kan beschadigd worden.
9c2 Weten dat antennes en draden boven de grond goed geplaatst en stevig vastgemaakt moeten worden.
9c3 Weten dat antennes en transmissielijnen niet te dicht bij bovengrondse elektriciteitslijnen mogen worden geplaatst.
9c4 Weten dat het opstellen van antennes een gevaar inhoudt en dat het aangewezen is dat iemand hulp biedt.
Weten dat de aanwezigheid van minstens één volwassene aangewezen is.
9c5 Weten dat antennes niet mogen worden aangeraakt wanneer er uitgezonden wordt en dat ze zo moeten worden geïnstalleerd dat toevallig aanraken onmogelijk is. Opmerking: dit geldt niet voor toestellen met laag vermogen zoals draagbare zenders.
9c6 Weten dat vooral antennes op grote hoogte een speciale bliksembeveiliging nodig hebben.
9c7 Weten dat bij het dragen van een hoofdtelefoon een te luid volume het gehoor kan beschadigen.

Tabel 1. Symbolen voor het gebruik in de Basisvergunning

Beschrijving Symbool   Beschrijving Symbool
Batterij Batterij   Schakelaar (enkelpolig) Enkelpolige schakelaar
Zekering Zekering   Antenne Antenne
Aarding (massa) Aarding   Microfoon Microfoon
Gloeilamp Gloeilamp   Luidspreker Luidspreker
Weerstand Weerstand      

Download hier de PDF versie PDF (66.3 KB)